Ontrafelde traditie, raffinement in textieltechnieken van West Papua

Expositie

Bilum | Photo: Haye Bijlstra

Het verhaal van Mieke Kijnee:

Al jarenlang ligt in ons huis een draagnet: één van de erfstuk- ken uit de tijd dat mijn ouders in Nederlands Nieuw-Guinea werkten, het land waar ik ook een deel van mijn jeugd door- bracht. Af en toe keek ik er eens naar met handwerkogen en moest iedere keer concluderen dat ik niet snapte hoe het was gemaakt. Het was niet geknoopt en niet gebreid en ik kon geen duidelijk begin of einde vinden. Dan liet ik het weer liggen, want er waren genoeg andere bezigheden. Toen ik in aanraking kwam met naaldbinding, de oude lustechniek uit Scandinavië, kreeg ik echter het idee dat die werkwijze een mogelijke ingang was tot het raadsel.

Ik ging me er pas echt in verdiepen toen ik als vrijwilliger bij de Stichting Papua Cultureel Erfgoed (PACE) kwam. Deze stichting houdt zich bezig met de inventarisatie van wat er in Nederland aanwezig is aan etnografische voorwerpen uit de provincie West-Papua van Indonesië, het voormalige Neder- lands Nieuw-Guinea (overzees gebiedsdeel van Nederland van 1942-1962, red.). Duizenden Nederlanders hebben daar gewerkt en allerlei voorwerpen meegenomen als herinnering aan die periode.

De vrijwilligers van de stichting gaan bij deze mensen langs en fotograferen de voorwerpen. Daarnaast noteren ze alles over de herkomst, de vorm, de stijl en ook de vervaardiging ervan. We werden geconfronteerd met een enorme verscheidenheid aan voorwerpen, van eenvoudige kammen en eetstokjes tot fraai uitgesneden schalen en schilden, of prachtig gevlochten maskerkostuums en harnassen. Alles heel verschillend van materiaal (niet alleen hout of steen) en werkwijze. Vooral het vaststellen daarvan bleek een struikelblok: hoe was dat wik- keltasje nu gemaakt, hoe zat dat sieraad in elkaar? En ja, daar waren ook de netten, met die achtvormige lussen.

Expertise

Er zouden vast wel boeken over zijn, en anders waren er in musea wel vergelijkbare voorwerpen te vinden waarover de conservatoren een en ander konden vertellen. Of de huidige eigenaren zouden vroeger wel gezien hebben hoe de objec- ten werden gemaakt. In noodgeval konden we bezoekers aan West-Papua vragen foto’s te maken. Toen bleek echter dat door een samenloop van omstandig- heden overzichtsboeken van textiele voorwerpen en textiele technieken voor West-Papua nog niet waren gemaakt. In allerlei verslagen van expedities en studies van de vele volken die het eiland bewonen stonden stukjes, soms met illustraties, maar die moesten met moeite bij elkaar worden gezocht tus- sen de andere gegevens in.

De samenstellers hadden de mensen niet aan het werk gezien, of konden het werkproces niet weergeven omdat ze zelf te weinig inzicht hadden in het vlechten of knopen. De meesten waren indertijd meer geïnteresseerd in de taal, de levensbe- schouwing en de sociale structuur, of hadden hun gedachten vooral bij het zo snel mogelijk ontwikkelen van de bevolking. Als ze al belangstelling hadden voor de voorwerpen dan was dat meestal vanwege hun betekenis voor de cultuur van het betreffende volk. Ook in musea gaat de aandacht op dit mo- ment meer die kant op en expertise over technieken is iets dat gauw verdwijnt.

Per foto iets vastleggen bleek eveneens moeilijk: heel veel van het oude handwerk is al verdwenen of komt alleen nog in een vereenvoudigde vorm voor. Dat laatste zagen we vooral toen we voorwerpen van nu vergeleken met wat aan het begin van de vorige eeuw is verzameld en in de depots van de musea ligt opgeslagen. Het oude werk is veel fijner en gecompliceerder. Sommige vormen zijn ook veranderd: aan tradities is ken- nelijk niet zo vast gehouden als men wel denkt. Gelukkig hadden we wel houvast aan eerdere pogingen om technieken en werkwijzen naast elkaar te zetten. Er is een tijd geweest, in de 19e en het begin van de 20e eeuw, dat verzamelaars en wetenschappers bijvoorbeeld alle vlechtwijzen van over de hele wereld in schema’s probeerden te vatten. Ook in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werd veel geschreven over textiele technieken in het algemeen.

Grasrokjes

Via het boek van Peter Collingwood, Textile and Weaving Structures, waar hij zijn eigen verzameling textiele voorwer- pen systematisch ordent en waarin een paar Papua voor- werpen staan, kwam ik terecht bij de Systematik der Textilen Techniken van Annemarie Seiler-Baldinger en The Primary Structures of Fabrics van Irene Emery. Daarin stonden heel veel technieken duidelijk geordend met schematische teke- ningen. Ook The Ashley Book of Knots bleek informatief. Maar welke van de technieken was indertijd toegepast bij mijn draagnet?

Sieraad.

De toenmalig conservatrice van het volkenkundig museum in Bremen, Sylvia Ohnemus, gaf aanwijzingen voor het onder- zoek: gewoon de draad of de reep volgen. Zoek plekken waar het materiaal iets losser zit; volg die ene dunnere reep; pro- beer te tekenen, probeer een stukje na te maken en vergelijk dat met het origineel en vergelijk het met de boeken. Dat bleek niet zo eenvoudig te zijn: je moet voortdurend heen en weer tussen tekening, boek, proeflapje en origineel. Din- gen die je niet kent, zie je in eerste instantie niet. En als je ze wèl opmerkt en ze passen niet in het scala van eigen vaardig- heden wil je dat eerst niet geloven. Iets dat breiwerk leek bleek luswerk (ook wel linking of looping genaamd) in diverse variaties te zijn. Daar kwam ik eindelijk de techniek van het oude net tegen. Wat in eerste instantie op kepervlechtwerk leek, was een techniek waarbij twee over elkaar liggende draadsystemen gebonden worden door een derde. En bij al die zogenaamde grasrokjes blijkt het, zeer diverse, materiaal wel op vijftien verschillende manieren aan het heupkoord te kunnen worden bevestigd. Dat was tot nu toe niet opgemerkt, want de enkele Nieuw-Guinea onder- zoekers met technische belangstelling hadden bijvoorbeeld één manier van knopen gezien in een bepaald gebied en die beschreven. Daarna werd die beschrijving overgenomen voor vergelijkbare voorwerpen uit het hele land. Wat merkwaardig is, want het was wel bekend dat Nieuw-Guinea tweehonderd talen heeft. Toch was er te weinig aandacht voor de mogelijk- heid dat er dan ook, weliswaar niet tweehonderd, maar toch een behoorlijk aantal variaties op het maken van een knoop zou kunnen zijn.

Systematische boeken blijken ook verwarring te wekken: waar valt die armband nu onder? Is het vlechtwerk of knoopwerk? Dat hangt van het uitgangspunt van het boek af, dus van de cri- teria die gebruikt zijn bij de ordening. Als je Seiler volgt, vallen de rokjes bijvoorbeeld onder franje, want er is geen stof ge- vormd. Juist de Papuavoorwerpen roepen fundamentele vragen op, omdat ze op een tamelijk oude en ingenieuze manier zijn ge- maakt voor eigen gebruik en vrijwel niet in een productieproces voor de handel zijn gestandaardiseerd en vereenvoudigd.

Landkaart

De meeste andere volken, en wij in het westen al helemaal, zijn productiegericht. We zijn in onze handelingen gewend efficiënt te werken, zelfs als we het voor ons plezier doen. We gebruiken steeds mooiere en betere hulpmiddelen, van lichtgewicht breinaalden tot computergestuurde weefgetou- wen. We plannen ons werk en maken onze werkstukken in werkgangen zoals eerst de ondergrond, dan de afwerking, dan de versiering. Dus keek ik op deze manier naar dit werk en probeerde na te gaan welk hulpmiddel gebruikt was en wat de volgorde van werken geweest zou kunnen zijn. Bij het vlechtje op de foto hierbij dacht ik dat eerst de draad was gerold (in Papua wordt niet gesponnen) van bastrepen, dat daarna de zevenvlecht was gemaakt, met in het midden twee over, twee onder, en dat op het eind de sierrepen orchi- deeënbast door de lusjes waren geregen.

Maar op een filmpje bleek dat het direct uit de hand werd ge- vlochten met alle materialen tegelijk. Het draad werd tussen de slagen even met de vingers gerold en de sierrepen werden telkens meegenomen in het vlechtwerk. Soms was alles zo fijn van materiaal en zo dicht gewerkt of zo verwarrend van opzet, dat we graag een stukje zouden hebben losgehaald. In een paar gevallen hebben we dat ook gedaan: we konden een paar voorwerpen kopen die op de traditionele wijze voor toeristen waren gemaakt. Die hebben we letterlijk ontrafeld.

Wanneer je zo systematisch een groot aantal voorwerpen uit een groot gebied bekijkt, ga je eigenlijk een landkaart vullen met onverwachte variaties in voorwerpen en werkwijzen: in het Centrale Bergland bijvoorbeeld allerlei soorten draag- netten en nettassen, meest in luswerk, maar iedere vallei met z’n eigen vorm en versiering; in het laagland gordels, tassen, matten en maskers, waarbij alle mogelijkheden van het vlechten zijn gebruikt; in de Vogelkop eigenzinnige variaties op vlechtwerk dat we kennen uit de Molukken. Alles bij elkaar genomen kwamen er zoveel interessante zaken naar voren dat het een goed idee leek de zoektocht te presenteren in de vorm van een tentoonstelling, met naast de voorwerpen ook de werktekeningen en de reconstructies. Van een vriendin, Admar Kwant, die al eerder meekeek en direct zelf tasjes wilde maken, laten we nieuwe toepassingen zien. Op die manier kunnen meer mensen meekijken en ook meedenken, want lang niet alles is onderzocht en conclusies zijn nog nauwelijks te trekken. Bovendien is het heel goed om niet alleen naar iets te kijken met de blik van het herkennen van een nieuw techniekje, maar met andere ogen opnieuw te kijken naar technieken in het algemeen.

Het verhaal van Esmé Hofman:

In de collectie van het Vlechtmuseum bevindt zich een aantal tassen uit het Asmatgebied in West-Papua. Vanzelfsprekend haalden we die tassen te voorschijn toen Miekee mij, als technisch vlechtdeskundige, om hulp vroeg bij het analyseren van Papua-vlecht- werk. Op het eerste gezicht leek de gebruikte techniek en de werkwijze duidelijk en voor de hand liggend: diagonaal vlechtwerk, het zogenoemde ‘plaiting’, was in al die tassen herkenbaar. Maar wat gelijk opviel was de asymmetrie in de vorm. De rand was niet recht, maar had een ‘hak’, de hoeken van de bodem waren niet tegenover elkaar geplaatst, de vlechtrepen waren naar buiten afgewerkt, zodat je de uiteinden zag zitten. Het waren prachtige voorwerpen door kundige handwerkers gemaakt, maar waarom werkten ze niet netjes en symmetrisch? Het bleek snel nodig mijn westerse logica en hang naar perfectionisme over boord te zetten en met andere ogen te kijken naar de gevlochten ob- jecten. Maar dat was niet genoeg, het ging niet alleen om een andere stijl, maar ook de technische opbouw leek na een eerste onderzoek.

Omdat de tassen gedeeltelijk zijn beschilderd en versierd met allerlei materialen, was het erg moeilijk goed te volgen hoe het vlechten was verlopen. We konden deze voorwer- pen natuurlijk niet uit elkaar halen, maar gelukkig kregen we een klein tasje dat ik wel reep voor reep kon ontrafelen. Dit was ook in diagonaal plaiting gevlochten. Plaiting wordt ook wel aangeduid als vlechten met gelijkwaardige materialen, waarbij alle elementen actief zijn. In tegenstelling tot het normale westerse mandwerk, waarbij actieve elementen om vaste staken worden gevlochten. Bij plaiting worden strips flexibel materiaal gebruikt, zoals blad- of bastrepen of biezen. De repen zijn van gelijke sterkte en worden gelijktijdig over en onder elkaar vervlochten. Het eenvoudigste patroon is dan één over, één onder, zoals bij dit kleine tasje, maar je kunt er ook kepers mee vlechten, vaak ook in meerdere kleuren. Diagonaal plaiting biedt de mogelijkheid hoeken te maken, waardoor complexere en onverwachte vormen kunnen ont- staan. Je vindt deze techniek over de hele wereld, vaak voor dichte tassen en manden. Een andere variant is open, hexagonaal vlechtwerk, veel toegepast in Zuidoost-Azië, India en China
bijvoorbeeld voor het vervoer van dieren, maar ook voor schalen. De rand van het tasje werd eerst strip voor strip uitgehaald en in iedere fase gefotografeerd. Vanuit die serie foto’s bleek het mogelijk alvast een eerste tekening van de rand te maken die later bij de reconstructie kon worden gebruikt. Daarna was het makkelijker met een priem de hoeken wat los te peuteren en met naald en draad een aantal strips te volgen. Vervolgens ben ik begonnen met het navlechten van de ‘bodem’ van het tasje en maakte gelijk de eerste fout. De gebrui- kelijke techniek, een aantal strips uitleggen en die vervlechten tot de gewenste bodemgrootte om vervolgens de hoeken te vlechten, lukte niet. Het gebruikte materiaal was te instabiel, je zou extra hulpmiddelen nodig hebben en bovendien zagen de hoeken er anders uit. Opnieuw beginnen dus. Als er niet vanuit het bodemvlak gevlochten werd, dan was men waarschijnlijk vanuit één hoek begonnen. Maar welke? De hoeken verschilden duidelijk van elkaar. Na een aantal proeven bleek welke hoek als eerste gevlochten moest zijn: al- leen vanuit deze hoek klopte het verloop van de strips en kon er op dezelfde manier extra materiaal worden bijgevoegd. Het verrassende was dat het vlechten zo heel makkelijk ging: het tasje kon in de hand rondgedraaid en de bodem werd zo eigenlijk als zijkant gevlochten. Toen de gewenste bodemgrootte bereikt was, was het makkelijk de andere hoek te vlechten en het werk groeide nu haast als vanzelf en met een zucht van opluchting kon ik tot de rand verder vlechten. Maar toen kwam de rand en bleek dat het proefmateriaal dat gebruikt was voor het begin te stug was voor deze randcon- structie. Het werd weer een proces van proberen, uithalen en opnieuw proberen.

Het loslaten van de eigen technische kennis en westerse manier van denken was moeilijk. Maar daarin sta ik niet alleen: in veel verslagen en beschrijvingen die gemaakt zijn van voorwerpen afkomstig uit andere culturen zie je hetzelfde. Bovendien blijken onderzoekers van vlechtwerk vaak ook te weinig technische kennis te hebben, waardoor er in de tekeningen fouten zitten. Alleen door mensen in te schakelen uit verschillende vakgebieden kom je eruit, en dat is precies wat we voor deze expositie hebben gedaan.

Extra informatie over West-Papua

Het eiland Nieuw-Guinea is op één na het grootste eiland ter wereld. In het midden loopt over de hele lengte van 2400 km een zeer hoge bergrug, het Centrale Bergland. Ter weerszij- den daarvan stromen grote rivieren naar zee door moerassig laagland. In het westen ligt een schiereiland in de vorm van een vogelkop (het gebied wordt meestal ook de Vogelkop genoemd). Het oostelijk deel van het eiland is de zelfstandige staat Papua-Nieuw-Guinea, het westelijke deel is de provincie West-Papua van de Republiek Indonesië. De bevolking van West-Papua bestaat op dit moment voor ongeveer de helft uit immigranten van andere Indonesische eilanden en voor de andere helft uit een groot aantal Papua- volken, die vroeger geïsoleerd van elkaar woonden en ieder een eigen taal en cultuur hadden. Ondanks de ontoegankelijkheid van het gebied werd er han- del gedreven tussen de volken van de kust en het bergland. Er zijn vanaf de prehistorie invloeden geweest, zowel vanuit Zuidoost-Azië als vanuit de Pacific en Australië. De textiele voorwerpen hebben ondanks alle verschillen die het gevolg zijn van zowel isolatie als invloeden van buitenaf, een eigen karakter:
- ze zijn vaak asymmetrisch van vorm en werkwijze;
- ze zijn heel dynamisch van materiaalvoering;
- er worden variaties van technieken gekozen die veel mogelijkheden bieden om extra versierend materiaal aan te hangen zoals veren, schelpen en zaden;
- ze zijn zelden exact gelijk;
- ze worden vrijwel allemaal uitgevoerd in primaire textiele technieken, dat wil zeggen, met de hand en slechts enkele zeer eenvoudige hulpmiddelen.

Bron: Handwerken zonder Grenzen 144